Open brief van José Conrado

De katholieke priester José Conrado Rodríguez Alegre, van de parochie Santa Teresita del Niño Jesús in het Aartsdiaken van Santiago de Cuba, heeft deze open brief geschreven en publiek gemaakt, die is gericht aan de opperbevelhebber van het leger Raúl Castro Ruz. Het portaal “Desde Cuba” zet zich in om deze onder de aandacht te brengen van haar lezers, in de wetenschap dat er geen enkel bezwaar bestaat tegen de reproductie hiervan ten behoeve van welk soort medium dan ook, in of buiten Cuba.

/* Style Definitions */
table.MsoNormalTable
{mso-style-name:Standaardtabel;
mso-tstyle-rowband-size:0;
mso-tstyle-colband-size:0;
mso-style-noshow:yes;
mso-style-priority:99;
mso-style-qformat:yes;
mso-style-parent:””;
mso-padding-alt:0cm 5.4pt 0cm 5.4pt;
mso-para-margin:0cm;
mso-para-margin-bottom:.0001pt;
mso-pagination:widow-orphan;
font-size:11.0pt;
font-family:”Calibri”,”sans-serif”;
mso-ascii-font-family:Calibri;
mso-ascii-theme-font:minor-latin;
mso-fareast-font-family:”Times New Roman”;
mso-fareast-theme-font:minor-fareast;
mso-hansi-font-family:Calibri;
mso-hansi-theme-font:minor-latin;
mso-bidi-font-family:”Times New Roman”;
mso-bidi-theme-font:minor-bidi;}

Open brief aan de Generaal van het Leger Raúl Castro Ruz,

President van de Republiek Cuba.

Meneer de President,

Vijftien jaar geleden heb ik me er toe gezet om de toenmalige chef van de Cubaanse staat te schrijven, Doctor Fidel Castro Ruz. De ernst van de toenmalige situatie gaf me in om me op die wijze voor het welzijn van het land in te zetten. De ernst van vandaag dwingt me om u te schrijven om u deelgenoot te maken van mijn actuele zorgen. Moet ik de situatie in ons land beschrijven? De economische crisis heeft effect op alle gezinnen en maakt dat mensen zich in alle angst afvragen: “Wat zal ik te eten hebben en waarmee zal ik me kleden? Hoe zal ik de meest elementaire zaken voor de mijnen kunnen verkrijgen? De problemen van elke dag doen zich op een zodanige wijze voor dat we ondergedompeld blijven in triestheid en wanhoop. Onzekerheid en het algemene gevoel van onzekerheid leiden tot amoraliteit, de hypocrisie en een achterbaksheid. Alles heeft waarde omdat niets meer waarde heeft, behalve dan om te overleven tot elke prijs. Dat dit tegen “elk mogelijke prijs” is, ontdekken we later. Vandaar dat het een droom is van Cubanen, vooral die van steeds meer jongeren, om het land te verlaten.

Het ziet er naar uit dat ons land in een doodlopende steeg is beland. Als een man van geloof, echter, geloof ik dat God ons nooit plaatst voor absoluut hopeloze situaties. Ik geloof stellig dat onze weg als natie en als volk niet eindigt in een onvermijdbare afgrond, in een onomkeerbare en hopeloze situatie. Er is altijd een oplossing, maar er is moed nodig om haar te zoeken en te vinden. In uw recente en dringende oproepen om met een onvermoeibare inzet te werken, meen ik een bepaald en duidelijk besef te ontdekken van de ernst van het moment, maar eveneens de notie dat u denkt dat de oplossing van ons afhankelijk is. Maar zoals die slogan luidt, die is veranderd in een grap: “Het is niet voldoende om te zeggen “Vooruit!” als we niet weten waar naartoe”.

We hebben altijd de schuld voor onze realiteit gelegd bij onze vijand, of zelfs bij onze vrienden: de val van het blok van communistische landen in Oost-Europa, samen met het handelsembargo van de Verenigde Staten hebben zich gevormd tot een symbool dat met al onze verwijten wordt overladen. En dit is een gemakzuchtige maar onwaarachtige uitvlucht voor het probleem. Zoals Miguel de Unamuno zei, ”We vermaken ons liever met het tellen van de haren in de staart van de Sfinx, bang als we zijn hem in de ogen te kijken”.

Het is niet voldoende, Generaal, om alleen de onweerlegbaar zware en urgente problemen op te lossen, problemen van voedsel, of die van onderdak, dat zoveel landgenoten in de recente orkanen, naast hun beperkte middelen, “ook hun angst en hun verdriet verloren”. We zijn in een zo kritische situatie beland dat we nu onze criteria en onze praktijken, onze wensen en doelen grondig moeten herzien. En het zou ons hier passen, met alle respect, de woorden te herinneren die onze nationale Apostel José Martí schreef aan de hoogste generaal Gómez in een situatie die op een bepaalde wijze overeenkomt met de huidige: “Men kan geen volk oprichten, generaal, zoals men een kampement opricht”.

De wereld verandert. De recente verkiezing van een zwarte burger tot het hoogste ambt van een land dat van oudsher als racistisch te boek staat en als schender van de burgerrechten van de zwarten, dat zegt ons dat er iets aan het veranderen is in deze wereld. De lovenswaardige en broederlijke bezorgdheid van onze broeders in ballingschap na de meteorologische verschijnselen die onlangs ons volk hebben getroffen, en hun genereuze hulp, belangeloos en snel, zijn een teken dat er iets aan het veranderen is bij ons. De Cubaanse regering, die u nu leidt, dient de moed te hebben om deze veranderingen met een nieuwe blik en houding onder ogen te zien.

Ons land heeft heel moedig gereageerd op het moment dat een vreemde regering zich wilde mengen in onze nationale problemen. Echter, wanneer de schending van mensenrechten aan de orde is, heeft niet alleen de regering, maar ook de individuele personen, de simpele burgers, zowel hier als in het buitenland, recht van spreken. Marten Luther King zei in een brief vanuit zijn gevangenis in Birmingham: “Het individuele onrecht is een aanval op het universele recht. We zitten vast in een onontkoombaar netwerk van wederkerigheid, verenigd in de stof van het lot. Wat het individu direct raakt, raakt ons allen indirect”. We moeten de enorme moed hebben om te erkennen dat er in ons land een constante en niet verdedigbare overtreding plaatsvindt van de mensenrechten, wat zich uit in de gevangenschap van tientallen mensen op grond van hun opvattingen en in de gemankeerde uitoefening van de meest elementaire vrijheden: van expressie, van informatie, van de pers en de meningsvorming, en in de serieuze beperkingen van de religieuze en politieke vrijheden. Het niet erkennen van deze realiteiten, draagt niets bij aan ons nationale leven, en maakt dat we ons respect voor onszelf verliezen, in onze eigen ogen en in de ogen van hen ver weg, of het nu om vriend of om vijand gaat.

De zaak van de vrede, intern of extern, en van de voorspoed van het land zelf, vindt zijn basis in het onvoorwaardelijke respect voor deze rechten die de hoogste waardigheid van de mens als de zoon van God tot uitdrukking brengen. En het verzwijgen van deze realiteit drukt zo zwaar op mijn geweten, dat ik me niet in staat voel die te blijven dragen. En dit is voor mij de manier om de waarheid te dienen en om consequent te zijn in de liefde die ik voel voor mijn volk.

Ik beken U, Generaal, hoeveel afkeer en verdriet het mij heeft bezorgd, te weten dat onze regering, ogenschijnlijk om ideologische redenen of politieke meningsverschillen, de hulp heeft afgewezen die de VS en verschillende Europese landen ons wilden sturen voor de slachtoffers van de cyclonen die ons land teisterden. Als het noodlot je treft (en dat kan iedereen, zelfs de machtigsten, overkomen), dan is het tijd om de hulp die zich aandient te accepteren. Want deze hulp toont een grondhouding van welwillendheid tegenover de smart, van menselijke solidariteit, zelfs bij diegenen die we als onze vijanden beschouwden. Een opponent de mogelijkheid geven om goed te zijn en het juiste te doen, kan het beste naar boven halen in onszelf en in de ander, waardoor we onze oude houding wijzigen en genezen van schadelijke wraakgevoelens. Niets draagt meer bij aan de vrede en aan de verzoening tussen bevolkingen dan de kunst van het geven en nemen. De uitspraak van Sint Franciscus van Sales is van toepassing op inter-persoonlijke relaties, maar tevens op relaties tussen landen: ”men vangt meer vliegen met een druppel honing, dan met een vat azijn”. Zoals de Pauselijke Heiligheid Johannes Paulus II tijdens op zijn bezoek aan ons land heeft gezegd: “Opdat Cuba zich opent voor de wereld en de wereld zich opent voor Cuba”. Maar als we de deuren gesloten houden dan zal niemand binnen kunnen komen, hoezeer de wil er ook is. Een teken van hoop voor mij is de medewerking en de grotere bewegingsruimte die aan de CHARITAS is geboden om hulp te bieden aan ons volk. Dit verdient speciale erkenning en is een positieve en hoopvolle verandering.

Gelooft u mij, Meneer de President, ik schrijf u niet met de bedoeling om een lijst te presenteren met klachten en verwijten over onze nationale realiteit, hoewel een dergelijke lijst, als ik daarvoor had gekozen, zeer, zeer lang had kunnen zijn. De waarheid is dat ik heb met u willen spreken, van Cubaan tot Cubaan, van hart tot hart. Een al overleden priester, tevens een hartsvriend van me, zei vaak tegen me: “Een man is zoveel waard als zijn hart waard is”. Toen ik U zag bij de begrafenis van uw vrouw, omringt door uw kinderen en kleinkinderen, tot tranen toe geroerd, zag ik dat U een gevoelige man bent. En ik geloof dat er meer wijsheid is in het hart van een goede man dan in alle boeken in de bibliotheken van deze wereld, zoals ook het liedje luidt:”wat het gevoel vermag, heeft het weten niet in zich, noch de meest verheven werkwijze, noch de meest diepzinnige gedachtegang….”. Daarom doe ik een beroep op uw verantwoordelijkheidsgevoel, op uw goedheid, om u te zeggen geen angst te hebben, maar moedig een nieuwe weg in te slaan in de wereld die zoveel signalen geeft dat ze ten goede verandert. Zoals ik 15 jaar geleden al tegen uw broer zei: wij Cubanen zijn allemaal verantwoordelijk voor de toekomst van het vaderland. Maar deze verantwoordelijkheid slaat op een speciale wijze op u terug, vanwege de functie die u bekleedt en vanwege de macht die u nu heeft.

Als U besluit om dit pad van hoop te nemen, reken dan op mij, Generaal. Ik zal vooraan staan om Cuba, nogmaals, het enige te bieden wat ik heb: mijn hart; en aan U zal ik mijn oprechte hand bieden en mijn onbaatzuchtige samenwerking. Op deze wijze maken we de droom van Martí waar om een land te bouwen: “met allen en voor het welzijn van allen”.

Ik wil besluiten met enkele woorden die onze huidige Paus, Benedictus XVI, in 1968 uitsprak: ”Zelfs boven de Paus, als belichaming van het bindend kerkelijk gezag, staat het eigen geweten waaraan men bovenal dient te gehoorzamen, indien nodig zelfs als dit tegen datzelfde kerkelijke gezag ingaat”. Als dat geldt voor het kerkelijke gezag, dat ik vanuit zijn oorsprong als goddelijk beschouw, dan is het ook van toepassing op al het andere menselijke gezag, hoe machtig dat ook moge zijn.

Met mijn beste wensen,


José
Conrado Rodríguez Alegre, Fr.


Parochie van Santa Teresita del Niño Jesús

Plaats een reactie